Leviticus 4

20) eeuwige inzetting voor uw geslachten,

Hebreeuws, inzetting der eeuwigheid. Zie Gen. 13:15.

Ge 13.15

21) woningen:

Hun wordt verboden het vet te eten van het vee, niet alleen wat in de tent der samenkomst aan God geofferd werd, maar ook wat zij tehuis voor hun eigen gebruik slachtten. Doch men versta niet alle vet zonder onderscheid, maar eigenlijk het smerig en roestig vet, wat aan de einden en vellen der spieren groeit en hangt, en door de koude klonterig, hard en brokkelig wordt, bij de Latijnen genoemd adeps. Welverstaande van die drie soorten, welke uitgedrukt wordt, Lev. 6:23,24.

Le 6.23,24

22) noch bloed zult gij eten.

Zie Gen. 9:4; Lev. 7:26, en Lev. 17:10.

Ge 9.4 Le 7.26 17.10
1) een ziel zal gezondigd hebben,

Dat is, een mens. Zie boven, Lev. 2:1, en zo dikwijls in het volgende.

Le 2.1

2) afdwaling

Dat is, door onwetendheid, wanneer iemand zich vergrijpt, niet wetende dat het zonde is wat hij doet, of door onvoorzichtigheid, haastigheid en onbedachtzaamheid in enige zonde valt, hetwelk hij na den daad eerst begint te bedenken.

3) enige

Hebreeuws, van alle; dat is, van een, of enige van alle geboden Gods, gelijk in het einde van Lev. 4:2 verklaard wordt.

Le 4.2

4) geboden des HEEREN,

Te weten, waardoor iets verboden wordt. Alzo 1 Kron. 2:43. En zo wordt gebieden voor verbieden, gebruikt; Deut. 2:37, en Deut. 4:23.

1Ch 2.43 De 2.37 4.23

5) dat niet zou gedaan worden,

Alzo onder, Lev. 4:13,22. Zie Gen. 20:9.

Le 4.13,22 Ge 20.9

6) hebben;

Versta hierbij, dat men dan de offeranden zal doen, die in het volgende bevolen worden.

7) gezalfd is,

Versta, den overpriester, die naderhand alleen gezalfd werd: onder, Lev. 21:10; Exod. 29:7, en Exod. 30:30; ook Lev. 10:7; Num. 3:3. Nu werden de gewone priesters ook wel gezalfd, maar slechts eenmaal, dienende zulke zalving ook voor hun nakomelingen; Exod. 29:29, en Exod. 40:15.

Le 21.10 Ex 29.7 30.30 Le 10.7 Nu 3.3 Ex 29.29 40.15

8) gezondigd hebben,

In leer of in leven.

9) schuld des volks,

Zodat hij door zijne zonde een schuld over het volk brengt, daar het zijn valse leer aanneemt, of het kwade exempel van zijn leven navolgt; vergelijk 1 Kron. 21:3. Anders, naar de schuld des volks. Dat is, in gelijke manieren als wanneer iemand van het gemene volk mocht zondigen.

1Ch 21.3

10) jong rund,

Hebreeuws, de zoon van het rund. Alzo onder, Lev. 4:14. Zie boven, Lev. 1:14.

Le 4.14 1.14

11) ten zondoffer.

Hebreeuws, tot zonde; dat is, ene offerande, die gedaan wordt voor de zonde. Alzo wordt het woord zonde en schuld genomen onder, Lev. 6:17; Ezech. 45:23; 2 Cor. 5:21.

Le 6.17 Eze 45.23 2Co 5.21
12) hij zal dien var slachten

Namelijk, een van de andere priesters, die het altaar dienden. Want hij wordt onderscheiden van den priester, die in Lev. 4:5 de gezalfde genoemd wordt.

Le 4.5
13) voor den voorhang van het heilige.

Versta, een zeer kostbaar tapijt, waarmede het heilige, of het voorste deel des tabernakels, van het heilige der heiligen, of het allerheiligste, hetwelk was het achterste deel, [hier ook het heilige genoemd] onderscheiden wordt. Zie Exod. 26:31,32,33, en Exod. 35:12, en Exod. 40:3,21; Num. 4:5.

Ex 26.31,32,33 35.12 40.3,21 Nu 4.5
14) doen op

Hebreeuws, geven. Alzo onder, Lev. 4:18; Exod. 29:12.

Le 4.18 Ex 29.12

15) hoornen

Zie Exod. 27:2, en Exod. 38:2.

Ex 27.2 38.2

16) reukaltaars der welriekende specerijen,

Hebreeuws, des altaars van de roking der welriekende specerijen.

17) in de tent der samenkomst is;

Te weten, binnen in het voorste deel, voor aan het heiligdom; Exod. 30:6.

Ex 30.6

18) den bodem van het altaar des brandoffers,

Dat is, aan den grond, of het onderste deel des altaars. Alzo onder, Lev. 4:18,25,30,34.

Le 4.18,25,30,34

19) aan de deur van de tent der samenkomst.

Dat is, voor aan den ingang van het voorste deel des tabernakels, genaamd het heilige.

20) waar men de as uitstort,

Hebreeuws, aan de uitstorting der as; dat is, bij de uitgestorte as. Versta, een plaats buiten het leger, waar de as, die van de verbrande offeranden kwam, met andere vuiligheden van de offeranden komende, uitgeschud werd. Zij is te onderscheiden van de asplaats, die aan de oostzijde van den voorhof des tabernakels was, waar de as eerst van het altaar gedragen werd. Zie boven, Lev. 1:16; van beide plaatsen tezamen zie onder, Lev. 6:10,11.

Le 1.16 6.10,11
21) afgedwaald zal zijn,

Te weten, door onwetendheid en misverstand, gelijk boven Lev. 4:2.

Le 4.2

22) iets gedaan zullen hebben [tegen]

Hebreeuws, een; dat is, ietwat, het een of ander ding.

23) enige van alle geboden des HEEREN,

Hebreeuws, tegen alle geboden. Dat is, tegen een, of enige van allen. Zie boven, Lev. 4:2.

Le 4.2

24) schuldig geworden;

Dat is, gevallen in zonde, en daarom strafwaardig; vergelijk boven Lev. 4:3.

Le 4.3
25) daartegen

Te weten, tegen enig gebod des HEEREN.

26) voor de tent der samenkomst brengen;

Hebreeuws, voor het aangezicht der tent.

27) oudsten der vergadering

Die in de regering en in het leerambt boven anderen gesteld waren. Zie Exod. 3:16; Matth. 26:57.

Ex 3.16 Mt 26.57

28) hij zal den var slachten

Namelijk, de priester, wiens ambt was dit te doen. Zie boven Lev. 1:5.

Le 1.5
29) gezalfde priester

Zie boven, Lev. 4:3.

Le 4.3
30) indopen,

Het Hebreeuwse woord, gevoegd zijnde bij een ander woordje min, dat is, uit, van, sluit samen in zich de betekenis van het woord nemen. Vergelijk hiermede de aantekeningen Gen. 12:15, idem onder Lev. 5:15. Men kan ook deze woorden overzetten, dopen in wat van dat bloed.

Ge 12.15 Le 5.15

31) den voorhang.

Zie boven, Lev. 4:6.

Le 4.6
32) dat in de tent der samenkomst is;

Te weten, HEERE, gelijk boven Lev. 4:7.

Le 4.7
33) verzoening doen,

Dat is, aandienen het teken en het zegel der verzoening, die door den Middelaar geschieden zou. Zie boven, Lev. 1:4, en vergelijk 2 Cor. 5:19,20.

Le 1.4 2Co 5.19,20

34) vergeven worden.

Te weten, uit genade, door het geloof, om het uitgestorte bloed van Christus, Rom. 3:25, niet der beesten, Hebr. 10:4, welke bloedstorting slechts een voorbeeld was van Christus' offerande; Hebr. 10:1, enz.

Ro 3.25 Heb 10.4,1
35) eersten var verbrand heeft;

Zie boven, Lev. 4:12.

Le 4.12
36) een van de geboden des HEEREN

Hebreeuws, alle. Zie boven, Lev. 4:13.

Le 4.13

37) door afdwaling,

Zie boven, Lev. 4:2; en versta dit vers van de afdwaling, die door onvoorzichtigheid geschiedt, wanneer iemand zijn zonde wel bemerkt door zichzelven, maar na de daad. De andere, waarvan Lev. 4:23 spreekt, komt uit enkele onwetendheid, waardoor men niet verstaat dat het zonde is, hetgeen men gedaan heeft, dan door een ander onderricht zijnde.

Le 4.2,23
38) Of men zijn zonde,

Anders, als, of, zo zijne zonde, enz.

39) een geitenbok,

Dat is, een jonge en nog zuigende bok. Alzo onder, Lev. 4:28 ene geitenbokin, voor, een jonge geit; idem. onder, Lev. 5:6, enz.

Le 4.28 5.6
40) zal hem slachten in de plaats,

Namelijk, de priester.

41) waar men het brandoffer slacht

Te weten, voor de deur van de tent der samenkomst. Zie boven, Lev. 1:3; Exod. 29:10,11.

Le 1.3 Ex 29.10,11
42) hem verzoening doen van zijn zonde,

Zie boven, Lev. 4:20.

Le 4.20
43) mens

Hebreeuws, ziel. Zie boven, Lev. 2:1.

Le 2.1

44) van het volk

Versta, het gemene volk; niet alleen van de Isra‰lieten, maar ook van de vreemdelingen, die door de besnijdenis bij het volk Gods ingelijfd waren; Exod. 12:49; Num. 15:16.

Ex 12.49 Nu 15.16

45) door afdwaling

Zie de verklaring hiervan boven, Lev. 4:22.

Le 4.22
46) jonge geit,

Hebreeuws, een geit, of, bokin der geiten; dat is, een jonge zuigende geit. Zie boven, Lev. 4:23.

Le 4.23
47) in de plaats des brandoffers.

Dat is, waar men het brandoffer slacht. Zie boven, Lev. 1:3.

Le 1.3
48) zal voor hem verzoening doen,

Zie boven, Lev. 4:20.

Le 4.20
49) hij zal dat slachten tot een zondoffer,

Te weten, de priester. Zie boven, Lev. 1:5.

Le 1.5
50) die aansteken op het altaar,

Te weten, vettigheden die onderscheiden waren, gelijk af te nemen is boven uit Lev. 4:8,9.

Le 4.8,9

51) op de vuurofferen des HEEREN;

Zie boven, Lev. 3:5.

Le 3.5
Copyright information for DutKant